Geen licht - geen planten

Planten en sommige bacteriën kunnen hun eigen voedsel produceren. Het proces dat zij gebruiken heet fotosynthese. Ze hebben alleen water nodig, het gas koolstofdioxide (CO2) en ze hebben licht nodig. Ze hebben groene pigmenten, chlorofyl genaamd, die ze nodig hebben om het licht (de fotonen) op te vangen. Met het licht als energiebron maken ze suiker en zetmeel, die de organismen kunnen omzetten in energie of in eiwitten en vet. Dit soort metabolisme wordt autotrofie genoemd en dit is de manier waarop deze organismen kunnen groeien.

De belangrijkste autotrofe organismen in het oceaanwater zijn vele zeer kleine algen en cyanobacteriën. Op de bodem van de oceaan vind je in ondiep water zeegras en grote algen, en aan de kust vind je mangrovebomen en moerasgrassen. Opmerkelijk genoeg vindt 50% van de wereldwijde zogenaamde primaire productie door fotosynthese in de oceaan plaats, en komt dus ook 50% van ons zuurstof dat wij ademen uit de zee. Het grootste deel komt van de kleine algen en cyanobacteriën in het oceaanwater.

Dieren moeten voedsel eten dat door anderen wordt geproduceerd, omdat ze het zelf niet kunnen maken; ze zijn heterotroof. Ook sommige protozoën en bacteriën zijn heterotroof en hebben dus voedsel nodig.

Het voedsel, dat in de diepzee beschikbaar is, wordt bijna volledig gemaakt in het bovenste, ondiepe water en op het land. Alleen daar is licht en alleen daar kan fotosynthese plaatsvinden. De enige grote uitzondering zijn de hete bronnen! Op deze plaatsen wordt overvloedig voedsel geproduceerd. We zullen later uitleggen hoe dit werkt.

Het grootste deel van het voedsel voor diepzeeorganismen dwarrelt langzaam van de oceaanoppervlakken naar de zeebodem in de vorm van kleine deeltjes. We noemen dit proces pelagische regen. Iedereen daar beneden kijkt er reikhalzend naar uit. Maar de pelagische regen bestaat niet alleen uit voedsel. Er regenen ook heel kleine zand korreltjes neer, die zich sinds miljoenen en miljoenen jaren in de diepzee ophopen. Ook hout en andere plantendelen en grote dode dieren zoals kadavers van vissen en walvissen zinken naar beneden. Maar omdat er maar weinig voedsel de diepzee bereikt, kunnen er maar weinig dieren leven. Ze kunnen er heel griezelig uitzien, hoewel het meestal kleine beestjes zijn. Vroeger dacht men dat er maar weinig verschillende soorten in de diepzee leefden. Vandaag weten we dat het helemaal anders is. Er leven vele, vele soorten bacteriën, protozoën en dieren. De biodiversiteit (de soortenrijkdom) is er even groot als in een tropisch woud of een koraalrif. Wetenschappers vragen zich nog steeds af waarom dit zo is.